juridische context

Wettekst in verband met Vorming : De integrale Vlaamse welzijns- , en gezondheids- en gezinsregelgeving

Ministrieel besluit van 3 december 1991 : de vorming en de bijscholing van personeelsleden tewerkgesteld in erkende voorzieningen bijzondere jeugdbijstand (B.S. 7.IV.1992)

Art. 1.

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1° het erkennings- en subsidiëringsbesluit: het [besluit van de Vlaamse Regering]2 van 22 mei 1991 inzake erkenningsvoorwaarden en subsidienormen van de voorzieningen bijzondere jeugdbijstand;

2° begeleidend personeel klasse 1: het begeleidend personeel bedoeld in artikel 29.A.1a van het erkennings- en subsidiëringsbesluit;

3° de Administratie: de Administratie voor Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;

4° de [Vlaamse minister]3 van Onderwijs: het Lid van de Vlaamse Regering, bevoegd voor het onderwijs.

Art. 2.

Worden geacht een vorming te hebben genoten inzake het beroepsmatig werken met gezinnen in het eigen milieu zoals bedoeld in de artikelen 24.A.2 en 27.4 van het erkennings- en subsidiëringsbesluit:

1° zij die houder zijn van het diploma van licentiaat in de psychologie, de pedagogie, de orthopedagogie of de criminologie;

2° zij die houder zijn van een HOBU-diploma met sociale of psychologische oriëntatie;

3° zij die houder zijn van een ander diploma dan bedoeld in 1° en 2°, dat toegang verleent tot de functie van begeleidend personeel klassse 1 en die een bijkomende vorming inzake het werken met gezinnen ten belope van ten minste zestig uren kunnen bewijzen, georganiseerd door één van de volgende instellingen:

a) universiteiten;

b) instellingen voor hoger onderwijs buiten de universiteit met sociale of psychologische oriëntatie;

c) specifieke vormingsinstellingen waarvan het programma is goedgekeurd door een beoordelingscommissie opgericht binnen de Administratie.

Art. 3.

De bijscholing bedoeld in de artikelen 24.A.5, 25.4 en 27.5 van het erkennings- en subsidiëringsbesluit dient aan één van de volgende instellingen te worden gevolgd:

1° universiteiten;

2° instellingen voor hoger onderwijs, erkend door de Vlaamse minister van Onderwijs;

3° specifieke vormingsinstellingen waarvan het programma door de Vlaamse minister van Onderwijs als gelijkwaardig wordt beschouwd met dat van de in 1 ° en 2° bedoelde instellingen;

4° initiatieven waarvan het vormingsprogramma is goedgekeurd door de beoordelingscommissie bedoeld in artikel 2, 3°, c.

Voor de in het eerste lid bedoelde bijscholing komen eveneens vormingsprogramma's in aanmerking die worden georganiseerd onder het toezicht van een universiteit.

Art. 4.

Dit besluit treedt in werking op 1 december 1991, met uitzondering van artikel 3 dat in werking treedt op 1 juli 1992.

1 Gewijzigd bij:

B.Vl.Reg. 19.I.1994 (B.S. 15.II.1994).

2 Alle van kracht zijnde besluiten van de Vlaamse Executieve werden "besluit van de Vlaamse Regering" genoemd bij B.Vl.Reg. 19.I.1994 (B.S. 15.II.1994), art. 1.

3 De woorden "Executieve", "Gemeenschapsexecutieve", "Gemeenschapsminister", en hun meervoudsvorm in dit besluit werden vervangen door de woorden "regering", "Gemeenschapsregering", `Vlaamse minister", of hun meervoudsvorm bij B.Vl.Reg. 19.I.1994 (B.S. 15.II.1994), art. 2.

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License